Hoofdstuk 4
Bloei
INHOUD

1
Introductie

2
Geboorte

3
Groei

4
Bloei
De Inheemse Volken
- Een muzikale reis
- Introductie
- Oorsprongsmythen
- Hemel en Aarde
- De Natuur
- De Heilsbrenger

Chinees Universisme
- Het Tao
- Yin en Yang
- Makro- en

mikrokosmos

- Het Midden
Shinto
Pre-Columbiaanse

religies

- Maya
- De Tweevoudige God
- Mikro- en

makrokosmos

- De kalender
- Azteken

5
Verval

6
Opleving

7
Herstel

8
Epiloog

 

De Inheemse Volken

Een muzikale reis

31. Als puber en ook later nog interesseerde ik mij zeer voor volksmuziek. Niet dat ik er verstand van had. Het was meer, dat ik mij spontaan aangetrokken voelde tot iets, dat onbekende snaren in mijn innerlijk beroerde. Het begon met Joegoslawische muziek, iets dat mijn trage gemoed in beweging zette. Vervolgens Griekse muziek, dat mijn melancholie verdiepte en daardoor vrolijkheid vrijmaakte. Turkse muziek droeg mij over de drempel van het onbekende en bracht een onverwachte vertrouwdheid en geborgenheid. Verder naar de Arabische wereld, die warmte en passie gaf aan mijn sluimerende erotiek. En dan Iran, dat mijn gevoel voor poëzie wakkermaakte. Niet veel later verwijlde ik in de muziek van Afghanistan dat mijn hart voor het „vreemde" opende. Wijd gingen de deuren open naar de muzikale rijkdom van India. Hier werd mijn ziel getroffen, steeds weer onverzadigbaar naar nieuwe innerlijke beroering. Ik begon te beseffen, dat mijn muzikale reis er een naar de diepte was. Hoe verder van huis, des te dichter kwam ik bij mijZelf! Jarenlang waren de raga’s mijn wereld waarin ik mij steeds weer onderdompelde. Het wonder: geraakt-zijn in het gemoed en tegelijkertijd de geest die zo helder werd. Wat een betovering, een nieuwe geboorte, niets minder dan dat, dat was zeker. Vanuit dit thuisland de eerste schreden naar gebied dat daar achter lag: Zuid-Oost Azië. Verrassend toch al die nieuwe resonanties, het vreemde was mij altijd zo vertrouwd. Er was voortdurend de opwinding van een nieuwe thuiskomst. Wat was de Europese muziek dan oppervlakkig. Het appelleerde alleen maar aan het verstand en de emotionaliteit. Zelfs de „grote componisten" waren in mijn oren nietszeggend, vaak grof en vulgair of zelfs ronduit neurotisch. Hoe lieflijk daarentegen de „fijnbesnaarde Vietnamezen". Het verlangen naar puurheid, zachtmoedigheid en subtiele erotiek maakte mij soms weemoedig. De gamelan van Indonesië, zo ingebed in het exotische landschap van Java en Bali, maakte mij nog eens extra duidelijk, waar ik werkelijk thuishoorde. Ik was als Nederlander duidelijk op de verkeerde plek geboren. Met China was ik voor het eerst kieskeurig. De romantische natuurmelodieen en ook de klassieke (erhu, zhong) muziek spraken mij nog het meeste aan. De oversteek naar Japan was dus snel gemaakt. Het was onmiddellijk muziek om „bij stil te staan". Elk moment tussen de tonen bracht mij dieper tot mijZelf. Het was muziek, die direct van de goden kwam. Voor de eerste keer bracht zij mij tot de leegte, de ruimte achter mijn kleine ik. Een uitbundige viering tot slot ontbrak wellicht nog. Ook dit werd mij ter afronding nog geschonken. Zelden heb ik vreugevollere muziek gehoord dan door het volk van Samoa, Polynesië. Hiermee was mijn reis afgesloten. Vol dankbaarheid kijk ik er op terug. Het was mijn eerste kennismaking met de rijke wereld der Verre Volken, een die mijn eigen wereld was en is.

Introductie

32. Een definitie van Inheemse Volken te geven is niet gemakkelijk. Is het niet zo, dat juist zij in alle mogelijke opzichten de grootste verscheidenheid vertonen? Wat hebben bijvoorbeeld de Yoruba’s, een volk in West-Afrika gemeen met de Saami (Lappen) uit Noord-Skandinavië, de Menangkabau Maleiers uit Indonesië of de Noord-Amerikaanse Indianen? Als je inderdaad de Inheemse volken in al hun verschillende levensaspekten zou willen beschrijven, zie je al gauw door de bomen het bos niet meer. Zelfs als je je zou beperken tot religie alleen blijft het een onmogelijke opgave. Immers, de verschillende oorsprongsmythen, het godenpantheon, het sakrale, de rituelen, de gebeden, het paradijs, de profeten of de eindtijdverwachtingen zijn niet onder een noemer te brengen. Wat dit betreft, prijs ik mij dus gelukkig (hoewel het anderzijds beslist hoog interessant zou zijn), dat dit ook niet de bedoeling van dit boek is. Immers, wat ik wil, is niets meer of minder dan te kijken of de „rode draad van hemel en aarde" ook bij de Inheemse Volken al of niet vast te stellen is.

33. Of de Inheemse Volken zich nu moeten verheugen door de recente belangstelling in de media, is twijfelachtig. Immers, enige serieuze berichtgeving ontbreekt vrijwel geheel. Zij zijn nu ingedeeld in de groep „bedreigde soorten". Altijd al werd in het Westen een vertekend beeld van hen gegeven. Van „wilden en barbaren" uit de tijd van missionering en kolonisatie tot de overdreven bewondering voor hun „natuurlijke staat" uit de romantiek tot en met de „culturele genocide" van de huidige New Age, die met oppervlakkige imitaties en instantrecepten denkt hun cultuur te kunnen „overnemen". Daarnaast zijn er ook serieuze personen, groepen en instellingen die zich voor het lot van de Inheemse Volken daadwerkelijk inzetten. Uit deze kringen komt het begrip „First Peoples" (hetzelfde als „Fourth World", enigszins verwarrend dus). Het gemeenschappelijke van de Inheemse Volken is dan, dat zij en hun voorvaderen op hetzelfde land leefden en werkten. Zij waren (zijn) verzamelaars/jagers of bebouwden de grond. Deze continuiteit werd verbroken door de invasie van vreemde indringers, de Westerse kolonialisten. Aboriginals, Maori’s, Noord- en Zuidamerikaanse Indianen bijvoorbeeld werden in grote getale (in Amerika van 72 naar 4,2 miljoen!) vermoord, verjaagd, geassimileerd of opgesloten in „reservaten". Na lange periode van (innnerlijke) crises, is hun zelfrespect, hun identiteit als unieke volken met hun eigen land, taal, cultuur en religie - helaas onder de huidige druk van totale vernietiging - de laatste tijd gelukkig alleen maar toegenomen. Hun waarden en normen staan vrijwel altijd diametraal ten opzichte van die van het Westen. Wat hen - bijvoorbeeld de Papoea’s van Nieuw Guinea, de Innu uit Canada, de Dinka uit de Soedan, de Yanomami uit Amazonië of de Karen uit Burma verbindt - is de diepgevoelde relatie met het land, de natuur. Tegenover het Westerse „het land behoort aan de mensen" staat bij hen „de mensen behoren tot het land" centraal. De bekende schrijver D.H.Lawrence geeft zijn opvatting over de „oorspronkelijke Indiaanse religie" als volgt weer7 :

34.Zoals bekend is homo sapiens in Afrika ontstaan. Mensen leefden in die tijd nog in het Al-Omvattende Bewustzijn. Het was een grote oude religie, groter dan alles wat we kennen: meer louter en naakter religieus. Alles was de Grote Moeder, het besef in een Kosmische Baarmoeder cq in Haar Lichtlichaam te leven. "Er was geen God, geen idee van God. Alles is God. Maar het is niet het pantheïsme waaraan we gewend zijn en dat zichzelf uitdrukt als „God is overal, God is in alles". In de oudste religie was alles levend, niet bovennatuurlijk, maar natuurlijk levend...De hele levensinspanning van de mens was erop gericht om zijn leven in direct contakt te brengen met het elementaire leven van de kosmos, voorouder-leven, berg-leven, wolk-leven, donder-leven, lucht-leven, aarde-leven, zon-leven. Om in onmiddellijke gevoeld contakt te komen, en daaraan energie, kracht en vreugde te ontlenen. Deze inspanning om tot een louter naakt contakt te komen, zonder een tussenpersoon of bemiddelaar, is de grondbetekenis van alle religie.....Het was een grote en zuivere religie, zonder afgoden of afbeeldingen, zelfs geen verstandelijke. Het is de oudste religie, een kosmische religie gelijk voor alle mensen, niet opgebroken in specifieke goden of verlossers of systemen. Het is de religie die aan het god-concept vooraf gaat, en daarom groter en dieper is dan elke god-religie. En het leeft nog voort, voor een korte tijd, in New Mexico, maar lang genoeg om voor mij een openbaring te zijn. En de Indiaan, hoe afkeurenswaardig hij zo nu en dan ook mag zijn, heeft nog steeds iets van de vreemde schoonheid en aandoenlijkheid van de religie die hem voortbracht en hem nu in vergetelheid doet geraken"*.

* Citaat Noord-Amerikaanse Indiaan.

35. Aangezien de Inheemse Volken een „ongebroken" continuiteit kennen vanuit de prehistorie tot nu, zijn zij bij uitstek de vertegenwoordigers van deze oudste religie. Als zij inderdaad gemeenschappelijke wortels hebben, kan onderzoek gedaan worden naar een gemeenschappelijke stam, de verschillende takken, bloemen en vruchten. Immers, zij zijn geen (schriftelijke of archeologische) getuigen uit het verleden, maar de levende vertegenwoordigers van hun traditie hier en nu. We kunnen met hen in direct contakt treden. Het opwindende is dan, of bij alle culturele verscheidenheid ook iets van het gemeenschappelijke zichtbaar wordt. Zo zijn er talloze "takken" van de Afrikaanse Traditionele Religie, o.a. de Yoruba. De eenheid gaat echter schuil onder de diversiteit*. Als inderdaad volken die over de gehele aarde zijn verspreid zoals de Kwakiutl (Canada), de Quechua (Andes), de Tuareg (Sahara), de Naga (India), de Aboriginals (Australië), de Dayak (Borneo), de Maasai (Kenya), de Penan (Maleisië), de Ainu (Japan), de Mapuche (Argentinië), de Maya (Guatemala), de Pueblo en de Navajo (VS), de Inuit (Eskimo), de Miao en de Zhuang (China), de Shan (Burma), de Kalinga (Philippines), de Tsembaga (Papua Nieuw Guinea), de Kanak en de Hawaiians (Oceanie), de Pygmeeën en de Bosjesmannen (Afrika), de Oromo (Ethiopië), de Mru (Bangla Desh), de Kayapo en de Yamomami (Amazonië), de Zapotec (Mexico), de Hmong (Thailand), de Wayana (Guiana), de Mongolen of de Comanche (VS) het „geworteld-zijn in hemel en aarde" gemeenschappelijk zouden hebben - uiteraard ieder op de eigen wijze - dan hebben we de universaliteit, de eenheid in de verscheidenheid, dat waar we al zo lang naar op zoek zijn, gevonden. De kunst is, om bij al die verschillende volken „achter" de voorstellingen, de gebruiken en de rituelen het oorspronkelijke, het wezenlijke te ontdekken. Om het „wereldwijde web" te illustreren, zijn bewust verhalen uit alle streken van de aardbol willekeurig door elkaar geplaatst.

* Terwille van het overleven van de Afrikaanse samenleving, is het dringend geboden om alsnog een gemeenschappelijke noemer te ontdekken cq te formuleren.

Oorsprongsmythen

36. Een gemeenschappelijke noemer in de Oud-Indonesische mythen is „de Heilige Bruiloft van Hemel en Aarde", ook wel „Wereldouder-mythe" genoemd. De klassieke vorm, waarbij de wereld voortkomt uit de oorspronkelijke vereniging van Vader-hemel en Moeder-aarde - twee gelijkwaardige partners - is te vinden op Centraal-Ceram, West-Flores en op Ambon. Zo zijn bij de Ngada op Flores de hemelsgod Deva en de Aardgodin Nitu te vinden. In dit geval vernemen we niets over een „hieros gamos". Toch ligt dit erg voor de hand, aangezien zij ook als eenheid (Cine Cema: Moeder-Vader) aangeroepen wordt. Overigens is het „Heilige Huwelijk" een projectie van de alledaagse ervaring, van mikro- naar makrokosmos, van het vertrouwde naar het bovennatuurlijke. De sexuele polariteit, man en vrouw, dag en nacht, geboorte en dood, de groei en de rijping der gewassen zijn er de voorbeelden voor. De sakrale vereniging wordt op de Zuidelijke Molukken als die van de Zonnegod en de Aardegodin voorgesteld. Sommige stammen op Borneo daarentegen hebben de voorstelling van twee „elkaar wrijvende bergen", de mannelijke edelsteenberg en de vrouwelijke gouden berg. Anderen als de Kenja, de Kajan en Bahau zien het ontstaan van de wereld uit de paring van een „koperen tang" (mannelijk) met de aarde.

37. Ook de Oermoeder is een bekend fenomeen in de Indonesische oorsprongsmythologie. Bijvoorbeeld bij de Minahasa van Noord-Soelawezi. Zij, Lumimu’ut genaamd, ontspringt aan een rots, waarna zij door de westenwind wordt bevrucht. Zo baart zij de zonnegod Toar. Door lange scheiding van elkaar herkennen moeder en zoon elkaar niet meer en trouwen. Uit deze moeder-zoon incest ontstaan zowel de goden, de mensen en de rest van de wereld. Dit concept is fascinerend. Het toont, hoe groot het (intuitieve) inzicht in het ontstaan van de wereld was (is). Immers, de moeder vertegenwoordigt het Diepe Duister, het Onkenbare, de bodemloze Oergrond van het bestaan, dat op onnaspeurlijke wijze het Grote Bewustzijn, het Zijn „baart". Uit de voortdurende vereniging van beiden, „baart" de laatste, de „zoon", vervolgens de wereld.

38. „De Oermoeder is de Moeder van alle mensen. Zij is de Moeder van het onweer, de rivieren, de bomen en al-wat-leeft. Zij is de Moeder van onze voorvaderen, de vruchten der aarde, de regen, het vuur, de zon en de melkweg. Er is alleen Zij. Zij heeft ons een teken achtergelaten in de vorm van onze gezangen en dansen"
(Kagaba Indianen, Columbia)

39. In Polynesië is het universum - zowel hemel als aarde - geschapen door een Schepper-god. Mythen van Samoa bijvoorbeeld vertellen van een Ongeschapen Schepper (Tangaloa), die „aangezet werd" tot het creeren van goden, mensen, planten en dieren. In andere mythen werd het bestaan verdeeld in een mannelijke hemel en een vrouwelijke aarde. Zij bevonden zich in permanente toestand van copulatie. De aarde baarde hierop een serie zonen, de goden van het polynesische pantheon. Aangezien de hemel plat op de aarde lag, was er geen ruimte voor levende wezens. De zonen der goden duwden hen vervolgens uit elkaar, zodat zij rechtop konden lopen. Het symboliseert tevens de gescheiden gebieden van het geestelijke en materiële. Een groot aantal goden zorgt verder voor de verschillende aspekten van het menselijke bestaan. Zo heeft ook ieder natuurverschijnsel: de zee, de bossen, de velden, de gewassen etc, zijn eigen god of geest.

40. Voor de Maori’s was er in den beginne Chaos, waaraan op een gegeven moment Moeder Aarde (Papa) en Vader Hemel (Rangi) ontsproten. Zij lagen in voortdurende omarming verstrengeld in elkaar. Hun nakomelingen hadden daardoor geen plaats en leefden in duisternis. De eerstgeboren goden wilden deze situatie veranderen. Tane, een van hen, legde zich op rug en stootte met zijn voeten de hemel naar boven, zodat Papa en Rangi van elkaar werden gescheiden. Zo bleef Papa (aarde) als voedende moeder voor de mensen behouden. Tane is de bevrijder, de licht- en heilsbrenger van de Maori’s. Hij is de erfgenaam van de vaderlijke potentie en bevrucht alles wat er op zijn weg komt. Zo is hij schepper van de bomen en de struiken, de dieren en de vogels. Uit verlangen naar zijn Moeder vormt Tane uit aarde zijn toekomstige vrouw Hina. Tenslotte komen uit de herhaling van de Hemel en Aarde Bruiloft de sterfelijke mensen voort. Ook kenden de Maori’s een hemel- en scheppergod, Io. Dat hun speculatie een hoge graad van intelligentie had bereikt, getuige het volgende:

41. Io vertoefde in de geestesruimte van de oneindigheid.
Het al was in duisternis gehuld, water was overal.
Er was geen schemering, geen helderheid, geen licht.
En hij begon met deze woorden
om niet meer onwerkzaam te blijven:
„Duisternis, wordt een lichtdragende duisternis!"...
En nu heerste een helder licht.
Io aanschouwde toen de hem omgevende wateren,
sprak een vierde maal en zei:
„Gij wateren van de Tai-Kama, gij moet u scheiden!
Dat de hemel ontstaat!" Daar zweefde de hemel omhoog.
„Baar nu, gij Toepoea-hono-noekoe!"
En plotseling lag daar uitgestrekt de aarde.

42. De Papoea’s op Nieuw Guinea zeggen het zo. Het ontstaan van de Aarde begon met de uitbarsting van een zonvulkaan. Stenen werden door het heelal geslingerd. Een van die stenen werd de Aarde. Dit is wat onze voorouders ons hebben verteld. Zij vertelden ons, dat op Aarde de bomen het eerst werden geschapen. Toen werd de aarde bevolkt door geesten die vervolgens menselijke wezens werden. Sindsdien is de wereld als een keten. De Zon, de sterren, de bomen, de varkens, de vogels, alle andere scheppingen en de mensen zijn allemaal deel van die keten. Wij allen maken deel uit van het heelal. In de grote samenhang is alles onderling verbonden. Wij zijn allen afstammelingen van de Zon. Wij leven in een spirituele wereld.

43. Zo beschouwen onze broeders en zusters op de Society Eilanden in de Zuidzee de hemel als een stulp, de helft van een eiachtige gewelf. Hun scheppingsmythe vertelt hoe Ta’aroa de Schepper, van eeuwigheid in zijn schaal ronddwaalde. Uiteindelijk brak Hij uit zijn „gevangenschap" waardoor de twee helften van zijn ei uiteenvielen en hemel en aarde vormden. De kleinere stukken werden de eilanden.

44. Zo is bij onze broeders en zusters van alle Afrikaanse volken het hemelgewelf vaak identiek met een hoogste God. Vaak is het woord voor „hemel" en voor „God" hetzelfde. De God van de Eweeers (Boven-Guinee) is de zichtbare hemel. Het blauw van de hemel is Zijn sluier, de wolken zijn Zijn kleding of tooi. Hij heet Mawoe of Dzingbe, welk laatste woord „hemel" betekent. Mawoe heeft twee zonen, waarvan de een de goede kant en de tweede de slechte kant van de natuur representeert.

45. Zo vereren de Bantoe-stammen van Oost-Afrika Moeloengoe, hetgeen „die daarboven", „die in de hemel" betekent. Bij de Akamba is Hij de schepper van alle dingen, hij woont in de hemel en staat zowel boven de geesten der overledenen als boven de natuurkrachten. Hij is zo ver verheven, dat Hij zich maar met weinig hier op aarde bemoeit. Hij staat goed en welwillend tegenover de mensen.

46. Zo is bij onze broeders en zusters in Centraal-Afrika Nzambi een wijdverbreide godsnaam, hetgeen waarschijnlijk „licht" of „lichtverbreider" betekent. Hij is de schepper van de wereld en de mensen. Van Hem komt ook de dood. Hij wordt als goed beschouwt, vandaar dat men Hem niet alleen niet vreest, maar ook bidt men bij uitzondering tot Hem. In een andere versie ziet Hij alles, maar niemand kan bij Hem komen.

47. Zo vereren onze broeders en zusters de Pygmeeën Chmwoem als Oppergod en hoogste Wezen. Hij manifesteert zich deels in de regenboog, deels als een reuschtige olifant. Hemel en totemdier, zoals zo vaak bij onze jagende voorouders worden bij hen als identiek gezien.

48. In het begin, daar in alle tijden, boven en op de aarde lag een nevel, en de grote Manitoe was Er. In het begin, in alle eeuwigheid, verloren in het Al, overal was de grote Mantoe. Hij schiep het wijdse land en de hemel, hij schiep de zon, de maan en de sterren. In regelmaat liet hij ze bewegen.
(Delaware, scheppingsmythe)

49. Het geloof aan Daramulun, de „Vader" is onder de Australische Aboriginals wijd verbreid. Lang geleden woonde hij met zijn moeder Ngalalbal op de aarde. Oorspronkelijk was de aarde leeg „zoals de hemel en hard als steen". Er waren geen mensen, alleen dieren, vogels en reptielen. Hij plantte vervolgens bomen op de aarde (en de mensen). Hoewel Hij ten „hemel opgegaan is", blijft Hij de mensen in de gaten houden.

50. De Kayapo uit Brazilië ondernemen elk jaar, langere tijd voor de maisoogst een tocht door hun territorium. Deze verbeeldt de eerste wandeling die de eerste mensen, na het betreden van de aarde, ondernamen. Gedurende die tijd voeden zij zich met wilde honing. Het ritueel herinnert aan de Oertijd, toen er nog geen cultuurvoedsel (mais) was.

51. De Tehuelche Indianen van Zuid-Argentinië hebben een van de meest complexe kosmogonieën. Omdat nog maar kort onderzoek gedaan is en de Indianen zelf bijna niet meer bestaan, is het erg moeilijk een duidelijk beeld te krijgen. Hun oorsprongsmythe vertelt over vier tijdperken. De eerste is die van chaos of vochtige duisternis, in de tweede bracht de de Eeuwige („Kooch") orde, in de derde schiep de jonge god Elal de aarde, bracht onderscheid aan en creëerde economische, sociale, rituele en ethische categorieën in de menselijke samenleving. Het vierde stadium is het huidige. Verder wordt de hemel, de atmosfeer, de aarde en de onderwereld beschreven.

Hemel en Aarde

52. „De Grote Geest is onze vader en de aarde is onze moeder. Zij voedt ons. Wat wij zaaien, geeft zij aan ons terug, zij geeft ons geneeskrachtige planten. Als wij gewond zijn, gaan we naar onze moeder en leggen het gewonde deel tegen haar aan."
(Grote Donder, Wanabaki Indiaan)

53. Zoals in de hiërogamie, is bij de Indonesiërs de kosmos een weerspiegeling van de aarde (en niet andersom). De eerste versie vertelt, dat hoe de plaats van de schepping de eigen vertrouwde leefsfeer is. Moeder aarde, in de gestalte van de Aardgodin, is daarbij simpelweg de vruchtbare bodem. Ook de hemel is geen abstracte grootheid, maar de voorstelling van een concreet dak, dat zich boven de aarde bevindt. „Zo beneden, zo boven" kan nauwelijks eenvoudiger worden uitgebeeld. Volgens Oud-Indonesische opvatting kunnen volkomenheid, heil en zegen alleen door de inpassing in en de harmonie met de kosmos bereikt worden. Daarom moeten alle alle aspekten van het leven en de cultuur een mikrokosmos zijn. De architektuur van de huizen en de structuur van het dorp zijn daar goede voorbeelden van. Het sakrale dorpsmidden geeft de gemeenschap maat en ordening. De vertikale as tussen boven- en onderwereld snijdt hier de horizontale assen van de vier hemelsrichtingen. Ieder dorp is zo het middelpunt van de kosmos.

54. Black Elk, een Oglala Sioux verklaart de vier ribbels op zijn pijp als volgt: „De zwarte is voor het westen, waar de dondergeesten wonen, die ons regen geven. De witte is voor het noorden, waar de grote witte zuiverende wind vandaan komt. De rode voor het oosten, waar het licht ontspringt en waar de morgenster leeft om ons wijsheid te geven. De gele is voor het zuiden, waar de zomer vandaan komt die de gewassen kracht tot groeien geeft. Deze vier geesten zijn in werkelijkheid echter Een. Daarvoor is deze adelaarsveer (aan mijn pijp) bedoeld. Deze is als een vader en wil tevens zeggen: Moge de gedachten van de mensen zo hoog komen als de adelaars".

55. Voor de Nuer, een volk in Afrika is God de „alomtegenwoordige Geest" (kwoth). Ook bestaan er „geesten der aarde" (kuth piny). God en de aarde zijn niet absoluut van elkaar gescheiden. Er zijn verschillende (andere, lagere) geesten, die het verkeer tussen boven en beneden onderhouden. Ook kan men door gebed en offer met Hem in contakt treden. Door goed contakt met Hem te hebben, houdt men de sociale ordening, door Hem ingesteld, intact.

56. In West-Afrika creeert de Hemelsgod de mens uit aarde. Hij blaast hem dan vervolgens zijn adem in, oorzaak waarvan de mens deel heeft aan het Goddelijke. De mens is zo een manifestatie van hemelse macht. Dit vinden wij bij de Ashanti (Ghana), de Anlo-Ewe, de Fon en de Yoruba-volken. Bij de Ashanti wordt de mens verder door het bloed van de moeder en de geest van de vader gevormd. De levenskracht heeft zijn zetel in de ademhaling, de bloedsomloop en de sexualiteit enerzijds en in de emoties en psychische energie anderzijds. Alle inwendige organen zijn in feite aan psychische functies gekoppeld.

57. Op verschillende plaatsen komt ook de indeling tussen de Hemelgod en mannelijke goden enerzijds en vrouwelijke aardgeesten anderzijds voor. Hoewel in Afrika de Hemelgod zich na de schepping over het algemeen „terugtrekt" en zich niet meer met zijn creatie bemoeit, reden waarom er vaak ook geen cultus voor Hem bestaat, komen op verschillende plaatsen wel „aardcultussen" voor. Zij hebben tot doel de natuurmachten gunstig te stemmen, zodat de mens kan overleven. De „aarde" heeft een dubbel gezicht. Enerzijds is zij de basis, de draagster van de samenleving, zij die de vruchtbaarheid belichaamt, anderzijds symboliseert zij de wildheid en is daarmee een bedreiging. Overigens is er een verbinding tussen de aarde- en de vooroudercultus. De laatste gelden als cultuurhelden, heilsbrengers en wonen in de aarde. Immers, het zijn de voorouders die garant staan voor de verzorging der velden, de rechten en plichten van het „individu" en de sociale orde.

58. Ook bij de Yoruba speelt de aanvullende tweedeling van „hemel en aarde" een grote rol. De hemel wordt beheerst door de Hemelgod Olorun, terwijl de klei-achtige oerwateren ressorteren onder Onile, de Aardemoeder. Zij vertegenwoordigen de mannelijke en vrouwelijke krachten, die beide voortdurend op de mens inwerken. De laatste zijn verantwoordelijk voor de vruchtbaarheid, de menstruatie en de zwangerschap. In West-Afrika wordt de aanvulling van man en vrouw zeer benadrukt, zij het niet op een starre manier. Hun projecties, de goden, kunnen daarom voortdurend van gedaante en zelfs sexe wisselen. Ook in de samenleving zelf is het rolpatroon flexibel, zodat bijvoorbeeld vrouwen belangrijke sociale rollen kunnen vervullen.

59. Volgens de Zoeloe mythe, brak de hoogste Zoeloe god, uMvelinqanqi los uit zijn situatie, waarna mensen, dieren en de gehele natuur hem volgde. Hij is verantwoordelijk voor de sociale orde (voorschriften voor voor-ouderverering), maar stond vervolgens zo ver van de mensenwereld, dat er geen verering voor Hem bestond. Een „afgezant" van hem daarentegen, iNkosi yeZoeloe, is heer van de hemel. Hij wordt met onweer en donder geassocieerd. Uniek bij de Zoeloe’s is, dat er ook een „prinses van de hemel" bestaat, iNkosazana. Zij draagt zorg voor de vruchtbaarheid, voor de oogst, de dieren en voor de mensen. Elk voorjaar worden er puberteitsceremonieen voor meisjes in haar naam georganiseerd.

60. In de Zuid-Oost Aziatische eilandculturen is het principe van de aanvullende tegenstellingen wijd verbreid. Bij de Toraja op Soelawesi komt het universum voort uit het huwelijk van hemel en aarde. De hemel ligt uitgestrekt over de aarde, terwijl na het loskomen van elkaar het land vrijkomt, de natuur, de zon en de maan. De Mambai op Oost-Timor geloven, dat een „androgyn Opperwezen" Moeder Aarde en Vader Hemel bij zich heeft ondergebracht. Zij gaan uit elkaar en de zwangere Aardmoeder baart de eerste berg. De Hemel daalt opnieuw neder en uit de omhelzing worden vervolgens de bomen geboren. Bij iedere geboorte neemt het water op de aarde toe, tot Vader Hemel de Aarde uiteindelijk verlaat, waarna zij aan haar lot wordt overgelaten. De Godheid wordt veelvuldig als een paar voorgesteld, zoals Mahatala-Jata bij de Ngaju, Amawolo-Amarawi bij de Soembanezen, of Nian Tana-Lero Wulan onder de Ata Tana Ai.

61. Om de scheppende tegenstellingen in de natuur te benadrukken, worden vaak rituele „gevechten" georganiseerd. De Savoenezen uit Oost-Indonesië verzamelen zich aan de vooravond van de volle maan en vormen mannelijke en vrouwelijke groepen, streng geordend naar familieband. Het kosmologische drama vindt plaats wanneer de maan het hoogst staat in de vorm van een ritueel „hanengevecht". De tegenstellingen: mannelijk-vrouwelijk, boven en beneden in de kosmos, de geesten van de bergen en de zee komen dan samen.

62. Verrassend is ook, dat in hetzelfde gebied geen vaste onderscheidingen worden aangebracht in de verschillende levenssferen er geen vaste identiteit of etiketten worden geplakt. De schepping creeert ontelbare vormen in processen die lang geleden begonnen en die tot de dag van vandaag voortduren. Zelfs is er geen vaste beschrijving voor het ontstaan van de mensheid. De uitkomst is een bijzondere openheid voor het leven, een diepe aanvaarding van de vele manifestaties en een viering van de verscheidenheid.

63. Bij de Quechua-Indianen van de Andes is Pachamama is een typische Oudergodheid. Hij/Zij betekent enerzijds „Moeder Aarde" maar Pacha verwijst eveneens naar de tijd, de ruimte en de verdeling van het universum in hemel, aarde en de onderwereld. Pachamama symboliseert enerzijds de vruchtbaarheid, de natuur en de aarde, datgene waarvan alle leven afhankelijk is, en anderzijds het gehele universum, met de cycli van leven die uit de dood ontstaan en andersom. De religie van de Quechua wordt ook „ecologisch" genoemd, vanwege haar diepe verbondenheid met de aarde en haar kringlopen. Bijvoorbeeld zijn er de „aarde-schrijnen", holen in de grond waar de shamanen „voedsel voor de aarde", offers brengen. Ruimtelijk worden de schrijnen geassocieerd met de ecologische zones (de verschillende gewassen), de eigen streek, vaak een gedeelte van een bepaalde berg en delen van het menselijk lichaam. Voor het leven is de samenhang van deze categorieën immers van levensbelang. Gedurende de „Nieuwe Aarde" rituelen wordt deze samenhang extra beklemtoond. Dit hangt weer samen de cycli der seizoenen en de vernieuwing van de vegetatie. De Quechua hebben hiervoor een uitgebreid ritueel, dat het gehele jaar doorgaat: een voor de vruchtbaarheid, het zaaien en planten, de bewatering, de oogst etc. Het doel is zoveel mogelijk in harmonie zijn met de natuur en haar vruchtbaarheid.

De natuur

64. „Het gras en de bomen zijn ons lichaam, de dieren zijn ons lichaam"
(Susie Tutcho, N.Amerikaanse Indiaanse)

65. „Het land is deel van ons lichaam en wij zijn deel van het land"
(Buffalo Tiger, Miccosukee)

66. „Het is bijzonder een Indiaan te zijn. Het betekent leven met het land, met de dieren, met de vogels en de vissen als met broeders en zusters. Het betekent, dat het land een oude vriend is, dezelfde oude vriend die je vader ook kende, een die mijn volk altijd gekend heeft...Voor het Indiaanse volk is ons land werkelijk ons leven".
(Richard Nerysoo, Inuit)

67. „Traditionele volken, die nog in harmonie met de wereld om zich heen leven, isoleren zich niet van andere levende wezens, noch beschouwen zij het ene schepsel superieur aan het andere".
(Californische Indiaan)

68. „Wij beschouwen de grote open vlakten, de prachtige heuvels en de slingerende rivieren met hun rijkdom aan planten niet als „wild". Alleen voor de blanke is de natuur een „wildernis". Voor ons is de aarde weldadig, zij omringt ons met de zegeningen van het Grote Mysterie".
(Opperhoofd Staande Beer)

69. „De Grote Geest maakte de bloemen, de rivieren, de pijnbomen, de ceders en zorgt voor ze. Hij zorgt voor mij, geeft mij water, voedt mij, laat mij leven met de planten en dieren als een van hen. Alles van de natuur is in ons, alles van ons is in de natuur.
(Kreupel Hert, Sioux)

70. „De Lakota was waarlijk een mens van de natuur. Hij hield van de aarde en alles wat met de aarde te maken had. Zijn verbondenheid groeide met de jaren. De oudsten waren letterlijk van de aarde gaan houden. Zittend of liggend op de grond hadden ze het gevoel dichtbij de moeder te zijn. Het was goed om met de aarde in directe aanraking te komen, dus vonden zij het heerlijk met hun blote voeten op de heilige aarde te lopen. De aarde was verzachtend, versterkend, reinigend en genezend. Het is de reden, dat de oude Indiaan nog steeds op de aarde zit. Op de grond zitten betekent voor hem dat hij helderder kan nadenken en intensiever kan voelen (...). Hij kan de mysteries van het leven beter doorgronden en voelt zich nauwer verwant met het leven om zich heen. Verwantschap met alle schepselen van de aarde, was zijn levende beginsel. Zij waren broeders met de vogels wiens taal zij spraken. De oude Lakota was wijs. Hij wist dat het hart van de mens hard wordt, wanneer hij het contakt met de aarde verloren heeft (...). Daarom hield hij zijn kinderen dicht bij de verzachtende invloed van de natuur."
(Opperhoofd Staande Beer)

71. Wij danken onze Moeder, de aarde, die ons voedt. Wij danken de stromen en de beken, die ons water geven. Wij danken de kruiden, die ons hun genezende kracht schenken. Wij danken de mais en zijn verwanten, de bonen en de pompoen, die ons in leven houden. Wij danken de struiken en de bomen, doe ons hun vruchten schenken. Wij danken de wind, die de lucht beweegt en ziekten verdrijft. Wij danken de maan en de sterren, die ons met hun licht beschijnen, wanneer de zon ondergegaan is. Wij danken onze grootvader He-no, die ons, zijn kleinkinderen, beschermt en zijn regen schenkt. Wij danken de zon, die zo vriendelijk op de aarde neerkijkt. Boven alles echter danken wij de Grote Geest, die alle goedheid in Zich verenigt en alles doet tot het welzijn van Zijn kinderen.
(Gebed van de Irokezen)

72. Wij zien het werk van de Grote Geest in Zijn gehele schepping: in de zon, de maan, de bomen, de bergen en de wind.
(Tatanga Mani, Stoney Indiaan)

73. Ik ben een rots, ik heb leven en dood gezien. Ik heb geluk ervaren, zorg en pijn. Ik leef het leven van een rots. Ik ben een deel van onze Moeder, de Aarde. Ik heb haar hart aan mijn ritme gevoeld. Ik heb haar pijn gevoeld en haar vreugde. Ik leef het leven van een rots. Ik ben een deel van onze Vader, van het Grote Mysterie. Ik heb Zijn verdriet gevoeld en Zijn wijsheid. Ik heb Zijn schepselen gezien, mijn broeders, de dieren, de vogels, de sprekende stromen en winden, de bomen, alles wat op aarde en wat in het universum is. Ik ben verwant met de sterren. Ik kan spreken, wanneer jij tot mij spreekt. Ik zal luisteren, wanneer jij praat. Ik kan je helpen, wanneer jij hulp nodig hebt. Maar verwondt mij niet, want ik kan voelen zoals jij. Ik heb kracht om te genezen, maar jij zult haar eerst moeten zoeken. Misschien denk je, dat ik slechts een rots ben, iets dat daar stil ligt, op vochtige bodem. Maar dat ben ik niet, ik ben een deel van het leven, ik leef, ik help diegenen die respekt voor mij hebben.
(Cespooch, Indiaan)

74. Zo vereren onze Inheemse broeders en zusters in de Andes de bergen door het brengen van veelvuldige offers. De bergen worden beschouwd als een heilig lichaam waar al-wat-leeft in deelt. Zijn overvloed en goedheid komt iedereen ten goede. Het geeft vochten af (water, zaad, melk en bloed) hetgeen het leven in stand houdt. De offers die op verschillende heilige plaatsen worden gebracht vullen het „vet", de bron van kracht van het berglichaam, weer aan.

75. De Maya’s vieren ieder jaar een ritueel, waarin zij de Natuur aanroepen: „het hart van de lucht en de aarde". Zij doen dat in tempels in de bergen, midden op het land en zelfs in de voorsteden. In deze ceremonie wordt benadrukt, dat de mens deel van de Natuur is in plaats van andersom (zoals in de opgedrongen Westerse cultuur). Ondanks tegenwerking van kerk en staat, nemen elk jaar de aantallen deelnemers opvallend toe. In de landbouw vraagt de boer vergeving voor de verwonding die hij Moeder Aarde zal gaan toebrengen:

76. „O God, mijn vader, mijn moeder,
heer der heuvels en valleien,
geest van het bos, zorg goed voor mij.
Ik zal doen wat ik altijd deed.
Ik zal u mijn offer brengen.
Wetend dat ik uw hart pijn zal doen
maar alstublieft, sta het mij toe.
Ik zal u gaan bevlekken,
uw schoonheid vernietigen,
u bebouwen zodat ik leven kan"

77. Voor de Inheemse Volken is het land de bron van het leven, een geschenk van de Schepper. Het voedt, ondersteunt en leert. Hoewel Inheemse Volken een grote verscheidenheid vertonen wat betreft gewoonten, cultuur en gebruik van het land, hebben zij de verering van de Aarde met elkaar gemeen. „Moeder Aarde" is het centrum van het universum, de kern van hun cultuur waaraan zij hun identiteit als volk ontlenen. Zij verbindt hen met het verleden (als de verblijfplaats van de voorouders), met het heden (als verschaffer van materiele behoeften) en met de toekomst (als de erfenis die zij beheren voor hun nakomelingen). Hieraan ligt een diep bewustzijn ten grondslag, dat alle leven - bergen, rivieren, de lucht, dieren, planten, insekten, rotsen en mensen - onlosmakelijk met elkaar verbonden is. De materiële en spirituele werelden zijn verweven tot een complex web. Dit levende besef van samenhang dat Inheemse Volken aan de aarde bindt, ontbreekt bij de moderne stadsbewoner. Het is een van de oorzaken van zijn vervreemding en wanhoop.

78. „Ieder stukje Aarde is heilig voor mijn volk. Iedere glanzende dennenaald, iedere zandoever, alle mist in de donkere wouden, ieder brommend insekt is heilig voor mijn volk"
(Sealth, een Duwamish opperhoofd)

79. „Je moet een relatie met een bepaalde plek opbouwen, waar het land jou kent. Waar je kunt ervaren, dat de bomen, de Aarde en de Natuur jou in hun liefde en licht opnemen. Er is zoveel dat wij van de Aarde kunnen ontvangen dat ons hart en onze ziel vervult"
(Inti Melasquez, Inka shaman)

80. „Nadat de laatste rode man van de Aarde is verdwenen, en de herinnering slechts de schaduw van een wolk is die over de prairie glijdt, dan nog zullen deze oevers en wouden de geesten van mijn volk bevatten, omdat zij deze Aarde liefhebben als een baby zijn moeders’ hartslag".
(Sealth, een Duwamish opperhoofd)

81. „Rondtrekken met de rendieren is een belangrijk facet van de cultuur van de Saami (Lappen). Zo’n leven is een leven in vrijheid. Er zijn geen ketenen die ons aan dezelfde plek binden. Nieuwe landschappen en vergezichten werken daarentegen bevrijdend op de geest".
(Nils-Aslak Valkeapaa, Saami-kunstenaar)

82. Zo zien onze broeders en zusters de Ainu (Hokkaido, Japan) de bomen als vertegenwoordigers van het heilige. Voor de Ainu bezitten alle dingen „ramat" hetgeen hart, geest of ziel betekent. Het hout van bomen is „rijk aan ramat", hetgeen komt van de geest van Shirama Kamuy, de vegetatiegod en instandhouder van de wereld. De Ainu geloven, dat niets effectiever is voor de bescherming tegen boze geesten dan „inaw", houtsculpturen gemaakt van verschillende soorten bomen.

83. Volken van Zuid-Oost Azië zoals de Chin in Burma, de Lawa in Noord-Thailand, de Lao in Laos, de Jarai in Zuid-Vietnam en de Khmer in Cambodja geloven dat de rijst een vitale geest bezit. Zij brengen offers na de oogst, om zich ervan te verzekeren, dat de geest aan de rijst voldoende voedzaamheid meegeeft. De vruchtbaarheid van het regenseizoen wordt geassocieerd met een godin, de „rijstmoeder" (soms ook een mannelijk beeld zoals die van een draak). Het droge seizoen wordt daarentegen gesymboliseerd door mannelijke schepper- en zonnegoden.

84. De Lao hebben een ceremonie aan het eind van het droge seizoen, waarin zij vuurpijlen afschieten, om de goden te laten weten, dat het tijd is om regen te sturen. Aan het eind van het regenseizoen, wanneer de rivieren vol zijn, zijn er bootraces om de aarde te bewegen het water op te nemen. Na de oogst wordt de Rijstmoeder aangeroepen.

De Heilsbrenger

85. De Indonesiërs kennen een „Oerwezen", een die alle tegenstellingen in zich verenigt. Op Noord-Nias groeit na zijn dood uit zijn lichaam de wereld- en levensboom Tora’a, het symbool voor de kosmos. Naast de Oermoeder (Zuid-Nias) kennen zij het beeld van een Oervader, Sirao genoemd. Hij heerst over de gouden bovenwereld, terwijl zijn dochter de aarde schiep. Sirao sterft echter en wordt opgevolgd door zijn twee zonen, respectievelijk wereldheerser en wereldbewaarder. Een derde zoon, Hia genaamd, wordt met alles wat de aarde nodig heeft, naar de aarde gezonden. Zo komt hij op Nias aan. Er is als zo vaak een samenhang tussen deze mythe en de elite, aangezien alleen de adel (als directe „afstammelingen") zich met de heilsbrenger kan identificeren.

86. Viracocha is een voorbeeld van een heilsbrenger uit de Andes. Hij heeft bijna goddelijke attributen, reden waarom de Spanjaarden hem vergeleken met hun christelijke God. Terwijl de mens uiteindelijk uit de baarmoeder van Pachamama - de Oudergod van de Andesindianen - stamt, hielp Viracocha haar door de mensen uit klei te vormen. Typisch voor een heilsbrenger is tevens, dat Viracocha een opdracht had, zoals het „leren van de mensen". Ook zou hij aspekten van een zonne-, vruchtbaarheids- en dondergod vertonen.

87. „Eerst dacht ik, dat ik voor de rubberbomen vocht. Toen dacht ik, dat ik vocht om het Amazone regenwoud te redden. Nu besef ik, dat ik voor de mensheid vecht".
(Chico Mendez)

88. „Ik probeer de kennis, dat deze planeet met zijn wouden levend is, te behouden om het door te kunnen geven aan diegenen die dit inzicht hebben verloren".
(Paulinho Paiakan)

89. „Onze Aarde is een kwetsbare misbruikte plek geworden. Haar weelderige wouden worden nietsontziend gekapt, haar rivieren en oceanen zijn verontreinigd, de bodem is reeds gedegenereerd en het omhulsel van de atmosfeer - de basis van alle leven op deze planeet - wordt eveneens bedreigd. Het voegen van de Natuur naar onze wil, vernietigt haar. Onze materiele vooruitgang is op kosten van het doorgeven van een woesternij aan onze kleinkinderen. Bij het ingaan van de 21e eeuw, dienen wij onze leefstijl radicaal te wijzigen, zoals ons consumptiepatroon, ons waardensysteem, zelfs de manier waarop wij onze samenleving hebben georganiseerd, indien wij het overleven van de Aarde en dat van onszelf willen verzekeren"
(Maurice F. Strong, Secretaris-Generaal van de 1992 UN Conference on Environment and Development)

90. „Veel is dwaas aan jullie zogenaamde beschaving. Als gekken lopen jullie blanken achter het geld aan, totdat jullie zoveel hebt, dat je leven niet lang genoeg is om het uit te geven. Jullie plunderen de wouden, de bodem, jullie verkwisten de natuurlijke energiebronnen, alsof er na jullie geen generatie meer komt, die dit alles eveneens nodig heeft. De hele tijd praten jullie over een „betere wereld", terwijl jullie steeds grotere bommen maken, om de wereld die je nu hebt, te vernietigen"
(Tatanga Mani, Stoney Indiaan)

91. „Overal waar de blanke man de aarde aanraakte, werd deze (de aarde) ziek"
(Wintoe-Indiaanse)

92. „In de lange honderd jaren sinds de witte man kwam, verdween mijn vrijheid op een mysterieuze manier als de zalm in de zee. De vreemde gebruiken van de witte man, die ik niet begrijpen kon, drukten mij neer tot ik niet meer kon ademen. En wanneer ik vocht om mijn land te beschermen, werd ik een „wilde" genoemd. En als ik de witte man’s leefstijl niet accepteerde, was ik „lui". En als ik mijn volk probeerde te leiden, ontnamen ze mij mijn gezag"
(Opperhoofd Dan George, Vancouver)

93. In het centrum van de religie der Isoko (Zuid-Nigeria) staat Cghene, het Hoogste Wezen. Hij heeft alles geschapen en leeft in de hemel. Hij stuurt zonneschijn, terwijl hij dondert als Hij kwaad is. Cghene is aan gene zijde, onzichtbaar en gaat alle begrip te boven. Alleen in zijn „daden" deelt Hij zich mede. Om de kloof tussen Hem en de mensen te overbruggen, stuurde Cghene een middelaar, Oyise. Deze is een ongeveer twee meter lange paal, staande op het grondstuk van het oudste familielid. Door Oyise kan Cghene in tijd van nood aangeroepen worden.

94. „Er is een roep om mensenrechten,
rechten voor alle mensen.
En de Inheemse volken zeggen:
Wat zijn de rechten van de natuur?
Waar is het huis voor de buffalo of de arend?
Wie vertegenwoordigt hen in dit forum?
Wie spreekt er voor de wateren der aarde?
Wie spreekt er voor de bomen en de wouden?
Wie spreekt er voor de vissen - voor de walvissen -
voor de bevers - voor onze kinderen?"
(Chief Oren Lyons, Onondaga Indiaan, in zijn speech voor de VN)

Chinees Universisme

1. De Chinese cultuur is de oudste ongebroken traditie op aarde. Alle stromingen van alle tijden konden daardoor een bevruchtende werking op elkaar hebben, te vergelijken met vele rivieren die samenkomen in een oceaan. Het is de genialiteit van de Chinezen geweest om al hun ervaringen, voorstellingen, inzichten en praktijken uiteindelijk in een grandioos systeem vast te leggen. Voor het eerst was er continuïteit tussen de prehistorie en de latere tijd, kwam een verbinding tot stand tussen primitief en systematisch denken, konden delen samengevoegd worden tot een geheel en mondden archaïsche voorstellingen uit in filosofische vooronderstellingen. De Chinese synthese dekte daardoor op een gegeven de gehele werkelijkheid, er was geen detail dat niet een plaats in het systeem gevonden had. Eenmaal tot stand gekomen, had het systeem twee functies: enerzijds de verwijzing naar de Oorsprong, het Tao, Datgene van waaruit „het systeem zelf was voortgekomen" en anderzijds een blauwdruk en handleiding voor de allerdaagse werkelijkheid. In het eerste geval diende het het streven naar regeneratie en onvergankelijkheid, zich uittend in oefeningen en andere praktijken, in het tweede geval werd het bestuur, het concrete menselijke gedrag en de moraliteit erdoor gereguleerd.

Het Tao

„De mens richt zich naar de maat van de aarde, de aarde naar de maat van de hemel, de hemel naar de maat van het Tao, het Tao naar de maat van zichzelf"

2. Hoewel in het begin archaïsche voorstellingen hebben bestaan over het ontstaan van de wereld, zoals bijvoorbeeld de reus P’an Ku, geboren in een tijd dat „hemel en aarde nog een eivormige chaos waren", bij wie na zijn dood „uit zijn hoofd een heilige berg, uit zijn ogen de zon en de maan, uit zijn vet de rivieren en de zeeen en uit zijn haar de bomen en andere gewassen groeiden". Zoals zo vaak in oorsprongsmythen, ontstaat de wereld door de zelfopoffering van een Oerwezen. Elders heet het, dat in de (paradijselijke) oertijd hemel en aarde zich nog zeer dicht bij elkaar bevonden, waardoor enerzijds de goden heel gemakkelijk tot de mensen konden afdalen en andersom. Het verklaart de voorliefde der Chinezen om bergen te beklimmen ten einde dicht bij de hemel te kunnen zijn. Ongelukkig genoeg werd de hemel vervolgens op gruwelijke wijze van de aarde gescheiden. Alleen „uitverkorenen", de heilsbrengers: shamanen, mystici, helden en heersers waren in staat „ten hemel op te stijgen" om zo de relatie te herstellen. Het verlangen van terugkeer naar „de Oorspronkelijke Staat" is echter een blijvend kenmerk van de gehele cultuur gebleven. Het bijzondere is, dat - in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Indische (Vedische) literatuur - dit nooit ten koste van het „hiernumaals", de wereld, ging. Stevig geworteld in de aarde keek men naar de hemel. In het grote integratiemodel werd geen enkel aspekt onderdrukt terwille van zijn tegendeel. Overigens kent ook de Chinese oudheid een „Moeder Aarde". Zij symboliseerde de voedende kracht van de eigen streek. In het dagelijks leven was de vrouw bijvoorbeeld de hoedster van het zaad. De doden werden daarom in dat gedeelte van het huis begraven, waar ook het zaaigoed opgeslagen was. Pas later werd de „aarde" een mannelijke god.

3. Lao-tse, van zichzelf zeggend, dat hij de Traditie wilde herstellen, knoopt voor zijn filosofie aan bij de prehistorische voorstellingen van de Chaos, het Ei en „hemel en aarde". Deze worden vervangen door meer metaphysische begrippen en voorstellingen. Zo wordt de Chaos het Tao en het Ei het Ene, het Zijn. Tao is de Oorspronkelijke Toestand. Het is de onzichtbare, ongrijpbare Dimensie zowel achter het Ene alsook achter de zichtbare werkelijkheid. Het is volmaakt doorgankelijk (transparant), vandaar dat het alles doortrekt, zonder „zelf" gezien te worden. Het is de Ruimte waarin zowel het Zijn en alles zich bevindt. Het is Leeg, vandaar dat alles in Het woont, zonder dat Het daardoor herkend wordt. Alles komt uit Het voort, zonder dat Het dat aktief bewerkstelligt. Alles komt voort uit „wu wei", doen komt uit Niet-Doen. Over Tao kan niet gesproken worden. Ben je in Tao, dan herneemt alles zijn natuurlijke loop. Alles komt niet meer uit jou, maar spontaan uit het Tao voort. Je natuurlijke staat is dan hersteld, je aktiviteit valt samen met die van de natuur. Het Tao laat alles, de natuur zowel als mensen spontaan op zijn plaats vallen. Moest je je eerst voor alles inspannen, nu gaat alles moeiteloos. Zonder eigen toedoen laat je het Tao, dat ook zonder „eigen toedoen werkt" in je doorklinken. Het is het ideaal van de spontane, natuurlijke mens, een die leeft naar, in en vanuit de Oorspronkelijke Staat. Zolang zijn omgeving nog in conventionele kaders leeft, zal zo’n mens ongetwijfeld als „afwijkend" worden beschouwd. De harmonie met de hemel maakt hem eenvoudigweg „te groot" voor „normale" mensen. Alleen wanneer de samenleving zich aan hem optrekt (en niet andersom), kan er een fundamentele verandering komen. Het is meestal uitsluitend in tijden van crisis, wanneer oude waarden en normen zijn uitgewerkt en „het water aan de mond staat", dat een samenleving als „geheel" deze stap kan maken. Misschien staan we nu wel voor zo’n moment suprème.

4. bomen en dieren, mensen en insekten
bloemen en vogels
zijn alle levende beelden van
de subtiele energieën
die van de sterren uit door
het universum stromen
waar zij elkaar en de elementen
van de Aarde ontmoeten
onstaan alle levende wezens

de bewuste mens weet dit
en dat zijn eigen energie er deel van uitmaakt
vanuit dit inzicht
respekteert hij de Aarde als zijn moeder
de Hemel als zijn vader
en alle levende wezens als broeders en zusters
wil je de essentie van het universum kennen
breng dan eerbied voor al het leven
in praktijk

het manifesteert zich als onvoorwaardelijke liefde
en respekt voor jezelf en alle andere wezens
(Lao Tse)

Yin en Yang

5. Het onmetelijke Tao, „Moeder" aller dingen, datgene wat uiteindelijk niet verwoord kan worden, brengt zonder eigen aktiviteit het Zijn, het Ene voort. Uit het Ene ontstaat „hemel en aarde", de tweeheid. Uit de vereniging van de tweeheid (hiëros gamos) ontstaat al het andere, de zichtbare wereld. Lao-tse zegt: „Het Tao schonk het Ene het leven. Het Ene schonk het leven aan twee. Twee gaven leven aan drie. Drie schonken het leven aan de 10.000 wezens. De 10.000 dragen „het yin op de rug en omarmen het yang". De zichtbare wereld werd sinds onheugelijke tijden gezien als elkaar aanvullende tegenstellingen. In de natuur zijn immers aspekten als licht en duister, warmte en koude, zomer en winter, noord en zuid, droogte en vochtigheid, dag en nacht, boven en onder, sterk en zwak, mannelijk en vrouwelijk, buiten en binnen gemakkelijk te herkennen. Deze polariteiten zijn aspekten van iets „dat daar achter ligt", het Ene, vandaar dat zij altijd aan elkaar gebonden zijn. In de ene pool (bijvoorbeeld licht) is altijd iets van de ander (duisternis) aanwezig. Zo is yang in de winter door het yin „opgesloten", om in het voorjaar versterkt naar buiten te treden. Samen onderhouden zij de cyclische processen in de natuur. Ook de kosmische ritmen worden bepaald door de dynamische interactie van yin en yang. Nooit zijn zij absoluut, maar altijd relatief. Oranje is dus yang ten opzichte van geel, maar yin ten opzichte van rood. Fixering op een uiterste is ongewenst, het brengt de situatie uit balans. Terughoudendheid is een belangrijke deugd. Immers, de overdrijving naar een kant kan gemakkelijk in zijn tegendeel omslaan.

6. Het ideaal is altijd het evenwicht (tussen yin en yang) na te streven. Vruchtbaarheid (van de aarde), gezondheid, geluk en een lang leven komen er uit voort. De complementaire tegenstelling tussen man en vrouw weerspiegelden hetzelfde principe in de kosmos. En omdat alles wat yin is een vrouwelijke natuur en alles wat yang is een mannelijke natuur wordt toegedicht, is het hele universum een grote manifestatie van de kosmische hiërogamie. Zo werden in archaïsche tijden na de oogst in het veld (tegelijk symbool van het Ene, waarin zich alles afspeelt) twee groepen jonge mannen en vrouwen elkaar tegenover geplaatst. Zij zongen elkaar bijvoorbeeld toe in de trant van: „yang roept, yin antwoordt". Niet zelden vond zo’n ontmoeting het hoogtepunt in een collectieve hiëros gamos, de rituele vereniging der tegenstellingen ter regeneratie van de aarde en de vruchtbaarheid. Uit de vereniging der oerkrachten yin en yang komen de „vijf elementen" voort: metaal, hout, vuur, water en aarde. Zij zijn de basissubstanties van het leven en maken onophoudelijk veranderingsprocessen door. Hun onderlinge relatie wisselt voortdurend, naarmate zij uit elkaar „voortkomen of vernietigen". De vijf elementen hebben eindeloze reeksen analogieen met de meest verschillende dingen, zoals zintuigen, aspekten van het landschap en het huis, het menselijk lichaam, dagritmen en seizoenen, de kalender, geneeskrachtige kruiden en planten, kleuren, karaktereigenschappen, dieren en de aspekten van de sterren. Zo is door interactie van yin en yang het hele universum opgevuld en wordt het gelijktijdig in beweging gehouden. Een systeem dat perfect is in zijn relativiteit en relatief in zijn volmaaktheid... Het gevaar van ieder systeem, juist als het zo „perfect" is, is dat je permanent in deze vervangende werkelijkheid leeft en vergeet dat het slechts een verwijzing is. Ideeen hebben „over hemel en aarde" is fundamenteel anders, dan in deze werkelijkheid concreet leven. Wat dat betreft houdt het Chinese universisme onze vervreemde „virtuele" samenleving tevens een spiegel voor.

Makro- en mikrokosmos

7. Ben je met het Tao samengevallen, is alles getransformeerd. Wanneer jij niet meer loopt, maar Het loopt jou, is je „ongecoördineerdheid" tot oergebaar geworden. Je lichaam houdt op slachtoffer te zijn van alle mogelijke (tegenstrijdige) gedachten, impulsen en afleidingen. Het rommelige bewegen wordt plotsklaps „ingeschakeld" in iets dat je niet verwoorden kunt, maar dat vanaf dat moment overduidelijk de gehele regie overneemt. Iedereen kan het ervaren in het wandelen of de sport. Ben je op eigen kracht bij je grenzen aangekomen, kan het gebeuren dat je plotseling boven jezelf wordt uitgetild. Iets neemt het dan van je over. Daar dit Iets je gewone begrenzingen overstijgt, ben je tot je eigen verwondering tot ongemeen grote prestaties in staat. Ook de manier waarop, het aflopen van je bewegen is anders. Voor iedereen te herkennen gaat er iets vloeiends van „je" uit, iets gracieus, een buitengewone soepelheid, iets als een „antilope" (of „tijger"...) zo mooi.

8. „Het" blijft echter niet beperkt tot je lichamelijkheid. Vanaf het moment van overname is er iets van je afgevallen, je hoeft het zelf niet meer te doen. Je lichaam is licht en alles gaat vanzelf. In plaats van moeite en inspanning heeft vreugde bezit van je genomen. Je geniet ongewoon van je gewillige lichaam. Het voelt extatisch, terwijl je er tegelijkertijd innerlijk „van een afstandje naar kunt kijken". Er is een innerlijke vrijheid van je lopen, terwijl de intensiteit alleen maar toegenomen is. Je lopen is een vreugdedans geworden, je loopt over van extase. Met het overstijgen van je lichaam is je Hart geopend. Met welke andere ogen kijk je nu om je heen, hoe anders komen de „dingen" nu in je binnen. Alles lijkt in eenzelfde ruimte te zijn, alles even dierbaar als jezelf. Raak je de bladeren aan, is het alsof je jezelf aanraakt; zie je de bloem, dan is het de herkenning van jezelf. Oneindig mededogen gaat nu uit naar alles om je heen, dat gelijktijdig deel van jezelf is. Tranen komen in je op en hulpeloze gebaren van liefde. Was daarvoor je Hart bezet met alle mogelijke trivialiteiten, met je (kleine) zelf als voortdurend (oordelend, wikkend en wegend) referentiepunt, nu is dat ik afwezig en loopt het Hart ongehinderd over van wat wezenlijk is: de spontane, extatische en onbaatzuchtige liefde voor al-wat-leeft.

9. Ook je gedachtenwereld heeft een verandering ondergaan. Niet alleen, dat het een nieuw referentiepunt heeft gekregen, ook de „richting" is veranderd. Dienden zij eerst de (zelfzuchtige) strevingen van je kleine ik, nu ondersteunen zij jouw (moeilijke) proces van innerlijke herorientatie. Niet alleen dat zij veel helderder zijn, zodat diepere inzichten worden geboren, maar ook zijn zij zelf van andere aard. Tot je eigen verbazing zijn zij nu meer geinteresseerd in het ondersteunen van het goede en wezenlijke in het leven, het mede helpen oplossen van je innerlijke obstakels, het bewust toelaten en verwerken van wat er op je weg komt in de wetenschap dat alleen wat je buitensluit je kwelt. Ze helpen je moed te vatten je inzichten ook werkelijk naar buiten te brengen, er ontstaat zoiets als een ge-weten in je. Je raakt steeds meer afgestemd op de noden en gevoeligheden van anderen, zodat het steeds meer voorkomt, dat je - ondanks jezelf - eens iets voor een ander doet. Uiteraard ontdek je vroeger of later de waanzin van het oppotten van „verworvenheden" van welke aard dan ook. Door meer te geven open je jezelf niet alleen naar anderen, maar open je eveneens je innerlijke ruimte naar het Goddelijke. Hoe leger je nu bent, hoe gemakkelijker „Hij" (Het) in je binnen kan komen. Alles wat je „uitdeelt" krijg je daardoor „tienvoudig" terug.

10. Het bovenstaande is de kern van Zelfverwerkelijking, spiritualiteit en religie. Het leert, dat het leven hier een afspiegeling is van de kosmos. Zo boven zo beneden. Richt je je dus naar het Tao, zal het Tao je in harmonie met zichZelf brengen. Ga je werkelijk op in het Tao, word je naar lichaam, ziel en geest getransformeerd. Van een „gewone man of vrouw" ben je een „edele", een voorbeeld voor anderen geworden. En wat geldt voor het individu, geldt eveneens voor de maatschappij. Niet alleen een individueel „terugkeren tot de Oorsprong" zoals dat in het Taoïsme wordt geleerd, maar diezelfde Oorsprong in het dagelijks bestaan, het sociale leven, de maatschappij en het bestuur voortdurend door laten klinken, dat is het doel van de tweede stroming in de Chinese traditie, het Confucianisme. Weinigen zijn echter uitverkoren... vandaar dat opvoeding (voor het volk) noodzakelijk is. Komt het niet van binnenuit („bovenaf"), dan kan het ook van buitenaf („onderaf") worden geleerd. Ritueel en ceremonieen, deugd en naastenliefde, offergezindheid en ethisch gedrag weerspiegelen alle het Tao. Door al deze dingen te perfectioneren, kom je het ideaal nabij. Zijn hele leven heeft Confucius zich voor dat doel ingezet. Volgens zijn eigen zeggen: „omdat hij door de hemel was gezonden" dat wil zeggen de Verlichting had verwerkelijkt. In een aantal geschriften zoals het „Boek der Riten" en de „Analects" heeft hij zijn ideeen verwoord. Tijdens zijn leven genoot Confucius geen erkenning, zoals zo vaak bij „grote mannen" (die hun tijd vooruit zijn) het geval is. Later echter werden zijn ideeen de grondslag van de gehele Chinese samenleving tot in onze tijd.

Het Midden

11. Hemel en Aarde komen samen in het Midden. Aangezien het universum naar alle kanten oneindig is, bevindt alles en iedereen zich voortdurend in het centrum. Ja, iedereen zonder uitzondering is „the centre of the universe"...Hetgeen op zijn beurt weer samenkomt in het Hart. Het Hart is het snijpunt van het vertikale, de „hemel" en het horizontale, de aarde".

12. In hun streven naar „onsterfelijkheid" beschouwden de Taoïsten het menselijk lichaam als een afspiegeling van het universum. Alle leven is energie - „chi of qi" - die uit de kosmos komt. Deze energie loopt via bepaalde banen „meridianen" door het lichaam. Zij voeden de verschillende functies en organen. Er is een yin chi en een yang chi, die keerzijden zijn van dezelfde medaille. Een optimale balans tussen die twee waarborgt een goede gezondheid. De „opslagplaats" van de „oorspronkelijke" energie is tant’ien (Jap. hara), het snijpunt van de krachtlijnen in het lichaam, gelegen ongeveer twee vingers onder de navel. Door in contakt te zijn met tant’ien, ben je dus in je „fysieke" midden, je krachtcentrum. Talloze praktijken als taoïstische ademoefeningen, t’ai chi, qi gong en andere martial arts hebben dit midden als uitgangspunt.

13. Reeds in de vroegste tijden beschouwden de Chinezen zichzelf het midden van het universum. China, Zuong Guo, betekent dan ook het Rijk van het Midden. Zij probeerden zich een voorstelling van dit Midden te maken. Volgens hen was de hemel rond (koepel) en de aarde vierkant. Het vierkant heeft een centrum. De vier hemelsrichtingen en het centrum hebben analogieen met o.a. kleur, smaak, geluid en symbolen. China ligt in het midden van de wereld, de hoofdstad in het midden van het koninkrijk en het keizerspaleis in het midden van de hoofdstad. Zoals hedentendage de „Verboden Stad" het centrum van Beijing is. Aangezien alle oude Chinese steden (evenals die in het Nabije Oosten, India en Iran) zich vanuit een ceremonieel centrum hebben ontwikkeld, is het „midden" heel concreet, namelijk de directe verbinding tussen boven en beneden. Dus heeft iedere hoofdstad sinds onheugelijke tijden een „ming-t’ang", een ritueel paleis, qua architectuur een directe afspiegeling van hemel en aarde: een rechthoek als fundament en een rond dak. Overigens zijn traditioneel in China ook de eenvoudigste behuizingen volgens hetzelfde kosmologische principe opgetrokken.

14. De keizer als „Zoon des Hemels" is de personificering van het „Rijk van het Midden". Hij is de verbindingsschakel tussen hemel, volk en aarde (heilsbrenger) en het middelpunt van een staatscultus, in welke de heerser zowel sakrale als politieke functies bekleedde. Als afspiegeling van de hemel bezit de keizer automatisch alle deugden. Eigenlijk is zijn pure aanwezigheid al genoeg de „goden gunstig te stemmen". Daarnaast moest hij wel degelijk de morele principes tot in de perfectie beheersen en vertegenwoordigen. Immers alleen wanneer hij (de keizer) als de hemel is, opent de hemel zich via hem. Alleen dan komen zijn zegeningen over het volk. Verstoort hij daarentegen de harmonie van de bestaande sociale orde, dan wordt ook de „harmonie van de hemel" verstoord. De keizer moest dus beantwoorden aan het ideaal: het pijnlijk nauwkeurig volgen van de voorgeschreven riten, de ceremonieen en het verdere gedrag. Zijn voorbeeld had immers directe consequenties voor de ordening van de wereld. Vandaar dat een filosoof als Mencius zover durfde te gaan door te zeggen, dat wanneer een keizer zijn rituele plicht niet nakomt, hij door het volk kan worden afgezet, ja eventueel zelfs worden gedood.

Shinto

15. Bij het wandelen door het Japanse platteland kom je altijd bijzondere plekjes tegen. Bijvoorbeeld gaat er bij het begin van het dorp een klein weggetje omhoog. Het is de enige heuvel in de wijde omgeving, dus ben je benieuwd wat deze verbergt. Reeds aan het begin valt je de grote mossige keien op, het bijzondere van de bossage (zonder precies te weten wat nu het bijzondere is), een opschrift in hout, wat je natuurlijk niet kunt lezen en dan plotseling in de bocht van de weg de torii (poort) en een open plek met de kleine houten Shinto-schrijn. Spontaan houd je je pas in, alsof je tijd wil geven aan de gemoedsverandering die zich in jou voltrekt. De plek ademt zo’n serene eenvoud, dat tegelijkertijd ook alles in jou stil valt. Je voelt de uitnodiging om met de plek in contakt te treden. Je zintuigen verfijnen zich als vanzelf, zodat geheel buiten je aktieve willen om een subtiele afstemming plaatsvindt. Een lichte huiver, een ontroering gaat door je heen. Een ongewone sereniteit heeft bezit van je genomen. Een met de planten, het mos, de geuren, de keien, de bamboe en de bomen ben je nu. Alles voltrekt zich in minuten. Dan weet je je door de plek opgenomen, ben je deel van deze bijzondere plaats geworden. Alles heeft een vanzelfsprekende schoonheid, niets hoeft er aan toegevoegd te worden. Je krijgt oog voor de details, voor het oude hout, het dak en het binnenste van de schrijn, de bel en het koord, de offergaven en de bodhisattva!-beeldjes tegen de muur. De kleinere schrijnen ernaast met hun typische uitsteeksels aan het dak met de sfeer van „bosgeesten". Een archaïsche bezem tegen de wand, meestal gebruikt door een oude vrouw, een die de plek met haar devotie in de „oorspronkelijke staat" weet te houden. In de korte tijd dat je er bent, is de plek je (ware) thuis geworden. Bij alles sta je stil, elk detail heeft zijn eigen eeuwigheid. Je zou onmiddellijk een tijd lang de zorg voor de schrijn en de plek willen overnemen. Nostalgische gedachten gaan er door je heen. Bij het weggaan voel je je helder, licht en verfrist, een kleine „wedergeboorte", (terwijl het afscheid je zwaar valt). Het is alsof je even niet van deze wereld was... of juist wel?

16. Zoals bij zovele andere volken verdeelt ook Shinto het universum in Hemel en aarde (en de onderwereld). De oorsprongsmythe is gedeeltelijk authentiek Japans, gedeeltelijk ook ontleend aan Chinese voorstellingen. Volgens de tweede ontstond de wereld uit een eivormige chaotische massa. Uit het fijnstoffelijke deel ontstond de hemel terwijl de aarde gevormd werd uit de grove bestanddelen. De eigenlijke Japanse kosmogonie heeft echter geen ontstaansmythe en beschouwt „hemel en aarde" eenvoudigweg als een gegevenheid. Drie goden ontstaan er nu uit de oorspronkelijke chaos: „De Heer van het Verheven Midden van de Hemel" (vgl. Chinees „Tao"), „De Hoge Verwekker" (vgl. Chinees „het Ene") en de „Goddelijke Verwekker" (het Creatieve Beginsel). Op een gegeven moment worden uit deze Goden broeder en zuster (vgl. Chinees „Yang en Yin") Isanagi („de uitnodiger") en Isanami („de uitnodigster") geboren. Staande op een „zweefbrug" roeren zij met een „juwelen speer" in de vormeloze oermodder, zodat deze zich verdikt. Daarvan valt een drup op de aarde en vormt het eerste eiland. Isanagi en Isanami vestigen zich op het eiland en huwen met elkaar. Zij brengen achtereenvolgens de acht Japanse eilanden en de zonnegodin Amaterasu voort. Ook Susa-no-wo, de storm- en zeegod en Onamutsji, de aardgod en vele andere goden ontstaan er. Amaterasu staat boven de wereld, terwijl de wereld-zelf door een „godenraad" wordt bestuurd. De heilsbrenger, zoals bekend uit talloze andere ontstaansmythen der mensheid, is de kleinzoon van Amaterasu: Ninigi. Hij daalde af naar de aarde en werd de stamvader van het Japanse keizergeslacht, dat sindsdien ononderbroken regeert. De keizer is dan ook een akitsu-gami, een „geincarneerd bovenmenselijk persoon".

17. Voor Shinto, de enige natuurgodsdienst geintegreerd in een moderne staat, is de natuur bezield. Ieder uiting van de natuur heeft zijn „kami", zijn bezieling of (goddelijke) geest. De kami beschermt, voedt en regenereert. Zo heeft iedere berg, iedere boom, elke plek, iedere steen, maar ook elke andere „levenloze" manifestatie zijn kami. Het huis bijvoorbeeld of de kookpot, de rijstwijn of de auto. Ook ieder mens heeft zijn kami, waarover je zelf echter nooit spreekt. Net als al het zichtbare vertonen de kami een samenhang, zij hebben onderlinge interactie. Sommigen zeggen dat alle kami tesamen een grote kami vormen, de universele Geest. Net als in de natuur (geboorte, groei, bloei, verval) kunnen de kami „aanwezig zijn" of zich ook (tijdelijk) terugtrekken. De kami vertegenwoordigen de „essentie" van alles, het leven achter het leven. Contakt met de kami, betekent voeling hebben met het mysterie van al-wat-leeft. Al het zichtbare is daarom „voorwerp" van verering en respekt. In contakt met de kami zijn, is de hoogste vorm van religiositeit. Dat kan door in de natuur te zijn, daar eenvoudigweg verstillen, dusdanig dat het contakt vanzelf tot stand komt, of via het bezoek aan een schrijn. De schrijnen zijn qua bouw en locatie bijna altijd een deel van de natuur. (Als enige associatie met Europa komt het Drentse landschap met zijn archaïsche boerderijen in mij op). Daar vindt de verering van de kami plaats in de vorm van reiniging, offers, gebed, ceremonieen en feesten. Typisch voor de godsdienstoefening is een lezing door de Shinto-priester, de buigingen voor de schrijn, handgeklap (om de kami te wekken) en het offeren van rijst, vruchten en bijvoorbeeld zijde. Dat Shinto zijn wortels heeft in het vroegere matriarchaat, getuige de priesteressen, die nu nog voor ongeveer een derde deel uitmaken van de clericale stand.

18. In onze „ontwikkelingsweg" van „hemel en aarde" komen we hier iets tegen, dat door mij in De Oorspronkelijke Traditie al „eerder" geformuleerd was. Namelijk de natuur als „lichaam van God". Het is het inzicht, dat het zichtbare de geheimnisvolle expressie is van het Onzichtbare. Door via ons lichaam deel van de natuur te zijn, hebben we deel aan Zijn mystieke lichaam. Het gras is Zijn huid, de bomen Zijn haren en de rivieren Zijn bloedsomloop. Sommige ontstaansmythen (Chinees, Indo-iraans) hebben vingerwijzingen in dezelfde richting. Maar terwijl het bij deze een eenmalige gebeurtenis in het oerverleden was, is het in Shinto onderdeel van het dagelijks leven, het leven in het hier en nu. In plaats van godenbeelden in de gebruikelijke zin, manifesteren de kami zich in hun „shin-tai", wat „Godslichaam" betekent. En aangezien de kami zich voortdurend in alles manifesteren, is alles in principe shin-tai. In de natuur is dit vanzelfsprekend. Om dit te accentueren plaatsen de Japanners graag „herinneringen" in het landschap als een steen (op de juiste plaats), een gegraveerde steen, een rotsformatie, een heilige boom of bomengroep, een open plek tot en met de typische shin-tai offersymbolen, welke laatste voornamelijk in de schrijnen te vinden zijn. Deze combinatie: de onzichtbare kami samen met zijn incarnatie (of symbool), maakt een dubbele afstemming noodzakelijk. Het religieuze leven kenmerkt zich door een intuitief invoelende en fysiek zintuigelijke benadering, beide tegelijk! Het ontwikkelt die innerlijke vermogens die nodig zijn om in contakt met de zintuigelijke alsook de bovenzinnelijke wereld te komen, als twee kanten van dezelfde medaille. Het doel is daadwerkelijk vanuit de eenheid met je omgeving te functioneren. Het maakt, dat de Japanse wereld „zo bijzonder aanvoelt". Shinto beklemtoont vooral de verbondenheid met het „horizontale" datgene wat in vrijwel elke andere godsdienst zo goed als afwezig is. Het weer toevoegen van deze dimensie is de grote opgave voor deze tijd. Met respekt en dankbaarheid (en een beetje jalouzie...) kijk ik daarom naar Shinto, de religie die mij al zoveel geschonken heeft, maar nog oneindig meer voor de mensheid zou kunnen betekenen.

19. Een „curieuze" toevoeging is de volgende. In Shinto kent men geen zonde of zondebesef. De mens is daarentegen inherent goed. Een verademing dacht ik meteen, denkende aan mijn eigen Christelijke achtergrond, precies wat wij nodig hebben. En ook nu denk ik dat nog steeds, met de kanttekening, dat het ook een onverwacht nadeel kan hebben. Als de mens inherent goed is, kan het kwade alleen van buitenaf komen. Niet alleen van de goden (wanneer zij zich „verwaarloost" voelen), maar ook van mensen. Het gevaar hierdoor is, dat anderen voor alles verantwoordelijk worden gesteld, aangezien je zelf inherent goed bent en er dus geen noodzaak tot zelfonderzoek bestaat! In de Japanse samenleving zelf schijnt daar - door eeuwenlange ervaring - wel een formule voor gevonden te zijn. Niets voor niets staan (rituele!) „reiniging" en „zuivering" zo centraal in de Japanse cultuur. De Shinto reinigingsceremonie wordt „harae" genoemd wat wegvegen, wegpoetsen van de „bevlekking" betekent. Bovendien wordt de dagelijkse omgangsvorm gedomineerd door het oppervlakkige ritueel van „sumimasen", van verontschuldiging. Als je naar buiten toe maar inschikkelijk bent, kun je voor jezelf gemakkelijker „eigenzinnig" blijven. Het contakt met buitenlanders kan dit mechanisme nog verscherpen. Immers „het inherent goede" kan dan „ongemerkt" als een exclusief „Japanse" eigenschap worden gezien, terwijl het „boze" van buitenaf komt, in dit geval dus de buitenlander is! De stap van „inherent goed" naar „ik heb altijd gelijk" blijkt in sommige gevallen wel erg klein te zijn. Echter, er blijven gelukkig genoeg gewone, goede en geweldige Japanse mensen over, die bovenstaande „curiositeit" tot een minimum weten te beperken.

Pre-Columbiaanse Religies

Maya

20. Geleerden zijn het over eens, dat de oude klassieke culturen van Midden-Amerika (Pre-Columbiaans) waarvan de belangijkste de Olmeken, de Maya’s, de Azteken en de Tolteken zijn, nagenoeg zonder invloeden van „buitenaf" zijn ontstaan. Dat betekent, dat onafhankelijk van elkaar op verschillende plekken van de aarde, zich parallelle ontwikkelingen hebben voorgedaan. Zoals in Europa en Azië was er ook in Midden-Amerika de overgang van jagers/verzamelaars naar archaïsche akkerbouw en de vorming van permanente nederzettingen. Net als daar ontstonden samen met steeds verder geperfectioneerde landbouw nieuwe sociale structuren, de vorming van steden en de uitbouw van religieuze systemen. Ook hier weer waren „hemel en aarde" de determinante factoren, waarbij de priesterelite zich met de „hemel" - van wie zij het „mandaat" hadden ontvangen - identificeerde. Het gewone volk leefde daarentegen in nauwe verbondenheid met het „biologisch gedetermineerde ritme" van de aarde.

De Tweevoudige God

21. Het concept van Goddelijke Tweeheid, twee aspecten van God als „keerzijden van dezelfde medaille" stond centraal in de Pre-Columbiale religieuze voorstellingen6 . Zijn eerste hoogtepunt werd bereikt met de Maya’s. Hun tweevoudige God is tegelijk mannelijk en vrouwelijk, een Hij-Zij dus en is aanwezig, verwijlt in de hoogste hemel. In de Popol Vuh, het heilige boek van de Maya’s, wordt Hij-Zij de „verwekker" (E Quahalom) en de „ontvangster" van kinderen" (E Alom) genoemd. Een vers gaat als volgt;

22. de kleine geelgors
en ook de koekoek
en de lijster niet te vergeten
zij allen hebben vreugde in het hart
als schepsels van de Vader-Moeder God
evenals de kleine tortelduif...

23. De Vader-Moeder als de „verwekker-ontvangster van kinderen" wordt de schepping van de aarde, de hemel, de zon, de maan, het plantenrijk, de dieren en natuurlijk van de mensen toegeschreven. Hij-Zij brengt bovendien „viervoudige" groepen goden voort, die ieder een hemelsrichting beheren. Andere zulke groepen zorgen voor de lucht, de regen, de wind en de akkerbouw. Ook de zon neemt een belangrijke plaats in. Omdat hij iedere avond in het oosten opkomt, is hij verantwoordelijk voor het daglicht en de ritmen van dag en nacht. ‘s Avonds, als hij door de „vangarmen van het aardemonster wordt gevangen", begint hij zijn nachtelijke tocht door de onderwereld. Omdat hij dus „overal komt" heeft hij een belangrijke plaats in het Maya pantheon. Immers hij kent de wereld „boven en beneden", de vier hemelsrichtingen en de tijdscycli. Tussen goede en kwade krachten (goden) heerst een voortdurende strijd, hetgeen in de cultus tot uiting kwam. Er is zelfs een eschatologische verkondiging aangetroffen:

24. „Aan het einde van de tijden, zo is bepaald, zal de verering van de goden een einde nemen en de wereld door vuur gereinigd worden. Gelukkig is degene die dit beleeft, nadat hij berouwvol zijn zonden heeft betreurd".

Makro- en mikrokosmos

25. Het totaal aan religieuze voorstellingen, symbolen en wijzen van expressie vonden hun hoogtepunt in de zogenaamde „ceremoniele centra" - tempel- en stadcomplexen - van Midden-Amerika. Evenals in bijvoorbeeld Egypte en China weerspiegelden zij de harmonie van de hemel. Met pijnlijke nauwkeurigheid en op allerlei wijzen werd geprobeerd „hemel en aarde" met elkaar in overeenstemming te brengen. Zo boven, zo beneden, was het parool. De gehele stad werd zo tot een volmaakt kosmologisch symbool, een concreet uitgevoerde mandala. Zij dienden tegelijkertijd de suprematie van de priesters, die immers directe afgezanten van de hemel waren. Zo is het gebied van Monte Alban in Mexico een grootschalig concept van tempels, huizen, een begraafplaats en een balspeelplaats, zo perfect geconstrueerd, dat het niet anders kan dan dat het gebaseerd is op kosmisch parallellisme, een integrale samenhang tussen hemellichamen, rituelen, architektuur, de sociale structuur en het koningsschap. Aan de andere kant waren deze hoogstaande cultuuruitingen te danken aan de ontwikkelingen in de akkerbouw. Er is een correlatie tussen wat er verbouwd werd en de sociale structuur van de samenleving. Verbouwde men eerst alleen nog bonen, mais en pompoen, zo waren ook de dorpen nog van eenvoudige opzet. Toen in een volgende fase ook nog chili, katoen en avocado’s verbouwd werden, vertoonde ook de samenleving een complexere structuur. Pas nadat er ook overeenkomstige handwerken en een agrarische technologie waren ontstaan, waren de voorwaarden voor de bouw van tempels en steden geschapen.

De Kalender

26. De Maya’s waren meesters in het vastleggen van de verschillende cycli in het universum. Het kwam voort uit de dagelijkse waarneming van de hemel: de sterren, het dag- en nachtritme, de maancycli en de standen van de zon, zowel als die van de aarde: vruchtwisseling, de seizoenen, eb en vloed en de menstruele cyclus gaven de conclusie, dat alles in het universum cyclisch verloopt. Dat wil zeggen, dat alles afhankelijk is van het samenstel van al deze kringlopen. Niet alleen de dagelijkse gebeurtenissen, maar ook het gedrag der goden - immers de essentie achter alle verschijnselen van „hemel en aarde" - kon daardoor voorspeld worden. Door nu deze ritmen te bestuderen en hen te leren kennen, moest het mogelijk zijn jezelf in overeenstemming te brengen met gunstige omstandigheden en het vemijden van ongunstige. Hetgeen leidde tot een nog niet eerder vertoond kalendersysteem. De details van alle gebeurtenissen, groot of klein, werden met behulp van de kalender nauwkeurig onderzocht, aangezien immers voor- of tegenspoed er direct van afhankelijk waren.

De Azteken

27. De Azteken of „Mexica", de voorouders van het volk van Mexico, verschijnen rijkelijk laat op het toneel van de geschiedenis in Midden-Amerika. Zij zijn vooral bekend door hun mensenoffers. Deze offers waren bedoeld als een rituele herhaling van het oerdrama, waarin de goden hun bloed offerden ten gunste van het leven op aarde. Bij de jaarwisseling werden alle vuren gedoofd, waarbij men weeklagend en vastend de overwinning op de boze machten afwachtte. Dan werd nieuw vuur ontstoken. Het feest ter ere van de zonnegod was een van de hoogtepunten. Zijn-Haar dood en wedergeboorte werd bekrachtigd door het mensenoffer. De slachtoffers, meestal gevangenen of jonge vrouwen, werden daarbij op bijzonder gruwelijke wijze omgebracht. Hun hart werd uit het nog levende lichaam gerukt en aan de zonnegod geofferd. Dit alles in de context van sakrale hymnen, muziek en dans. Ook werden vaak vruchten van het veld en dieren geofferd.

28. Minder bekend is, dat bij de Azteken het concept van de Tweevoudige God tot grote bloei kwam. Reeds de Tolteken, „voorlopers" van de Azteken, hadden een uitgebreide eredienst aan Quetzalcoatl, de titel voor zowel de Tweevoudige God als de priester. Een originele Toltec tekst gaat als volgt:

29. En het wordt verteld, het wordt gezegd
Dat Quetzalcoatl wanneer aangeroepen
Het Ene in de hoogste hemel
Tot God heeft
Zij van het sterrenrijk
Hij wiens uitstraling de dingen doet ontstaan
Vrouwe van Ons Vlees
Heer van Ons Vlees
Zij die in het zwart gaat (de nacht)
Hij die in het rood gekleed gaat (de dag)
Zij die de aarde vastigheid schenkt
Hij die haar bedekt met katoen
En aldus was bekend
Dat zijn smeken tot de hemel was gericht
De plek van de Tweevoudigheid
Boven de negen hemelse platforms
(
Cantares Mexicanos, folio 19v)

30. Het uitgebreide Azteekse pantheon begint met Tloque Nahuaque, de hoogste maar slechts „theoretische" God; verder Tlaioc en Chalchiuhtlicue, de god en godin van de regen naast een aantal vegetatiegoden-godinnen; verder de zo vereerde tweeling Quetzalcoatl en Cihuacoatl, de geveerde slang en de vrouwelijke slang; dan Tezcatlipoca en Tezcatlanextia, de spiegel die de dingen vertroebelt en de spiegel die helderheid geeft en bovenal de Tweevoudige God Ometeotl, de hoogste God met zowel een mannelijk als een vrouwelijk „gezicht". In de onderwereld regeert daarentegen de god-godin Mictlantecuhtli-Mictlancihuatl, terwijl op aarde Onze Moeder-Onze Vader verwijlt, dezelfde als de „Oude Heer", Hij-Zij met het Gele Gezicht, de schepper van het vuur. Bij de Azteken alsook bij de Maya’s baart de Tweevoudige God, als een expressie van Zijn-Haar eigen Wezen, vier zonen, de oerkrachten. Zij worden aangeduid met Wit, Zwart, Rood en Blauw, symbolen van vier kosmische tijdperken. Interessant is, dat zij nu eens tegengestelde krachten, dan weer „transformaties" van elkaar zijn. Azteekse goden delen onderling het „goddelijke Worden". Zo kan de regengod veranderen in de „god van de ochtenster" en de god van de dood in de god van zang en dans. Dit „worden" van de goden was gerelateerd aan de opeenvolging van sakrale vieringen.

HOME

© 1999 Copyright by Han Marie Stiekema
Last update: 11/19/12